afkabbelen
- Geluid: afkabbelen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑvkɑbələ(n) / (4 lettergrepen)
- af·kab·be·len
afkabbelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afkabbelen |
kabbelde af |
afgekabbeld |
zwak -d | volledig |
- (waterbeheer) door rustig stromen van water afbrokkelen van oevers en dijken
- ▸ ⧖ Stelt men zich nu voor dat zoodanig land bovendien gelegen is tusschen Friesland en Holland en dus, veelal het tooneel des oorlogs, eeuwen lang blootgesteld blijft aan de werking van stormen uit zee en van hoog bovenwater uit Duitschland, zonder eenig verdedigingswerk door menschenhanden, dan is het volkomen verklaarbaar dat eerst de oevers van die rivieren afkabbelen, de veengrond onder de vaste bovenlaag onderwoeld raakt en deze doet instorten, de meeren, grooter wordende, ook hun golfslag toeneemt, en eindelijk de groote plas ontstaat, die wij nu kennen, maar die in de laatste eeuwen slechts onbeduidend van gedaante is veranderd.[2]
- Het woord 'afkabbelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron T.J. StieltjesIndijkingen en droogmakingen, - ook der Zuiderzee. - in: De Gids., jrg. 40 deel 4 nr. 11 (november 1876), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 307