kabbelen
- kab·be·len
- In de betekenis van ‘zacht golven’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
- Het woord is een onomatopee.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kabbelen |
kabbelde |
gekabbeld |
zwak -d | volledig |
kabbelen
- ergatief zacht stromen en geluid maken
- Het beekje kabbelt tussen de velden en langs de bossen.
1. zacht stromen en geluid maken
- Het woord kabbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kabbelen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kabbelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be