kabbelde af
- Geluid: kabbelde af (hulp, bestand)
- kab·bel·de af
vervoeging van |
---|
afkabbelen |
kabbelde af
- enkelvoud verleden tijd van afkabbelen
- Ik kabbelde af.
- Jij kabbelde af.
- Hij, zij, het kabbelde af.
- Ik kabbelde af.
vervoeging van |
---|
afkabbelen |
kabbelde af