• af·gra·zen

afgrazen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afgrazen
graasde af
afgegraasd
zwak -d volledig
  1. (een wei) helemaal kaal vreten (door een grazer)
    • „Stel je een donker gebied voor op 4000 à 5000 meter diepte. De bodem ligt er bezaaid met mangaanknollen. Er groeien geen planten. Er zijn echter wel dieren, die leven van het voedsel dat vanuit de bovenste waterlagen langzaam naar beneden is gezonken. Bijvoorbeeld zeekomkommers, die de zeebodem afgrazen op zoek naar voedsel; maar er groeien ook koralen en sponzen die voedsel uit het water filteren.” [1] 
  2. (figuurlijk) helemaal onderzoeken, helemaal gebruiken
    • Online broker DeGiro gaat buiten Europa uitbreiden. Na het afgrazen van alle eurolanden eind dit jaar, overweegt de prijsvechter webdiensten in Australië, Zwitserland en de VS. [2] 
89 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]
  1. Reformatorisch Dagblad Bart van den Dikkenberg 04-05-2016 Mijnbouw onder water funest voor zeeleven
  2. De Telegraaf THEO BESTEMAN 09 mrt. 2015 DeGiro stapt uit EU
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be