• af·ge·me·ten
vervoeging van: afmeten…
verbogen vorm: afgemetene

afgemeten

  1. voltooid deelwoord van afmeten
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afgemeten afgemetener afgemetenst
verbogen afgemetenste
partitief afgemetens afgemeteners -

afgemeten

  1. niet meer dan het hoogst noodzakelijke
    • De eerste die ik sinds lange tijd sprak, afgezien van de weinige afgemeten woorden die ik aan het begin en het einde van de rit had gewisseld met mijn norse taxichauffeur, was een magere, donkere jongen in het nostalgische rode uniform van een piccolo. [1] 
     Toen ze weer iets zei, was haar toon afgemeten. 'Nou, dan moeten we maar eens zien wat je zoal kunt. Er ligt veel werk op je te wachten,'— ze knikte naar de stapel was — 'dus je kunt maar beter meteen beginnen.'[2]


100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Pfeiffer, Ilja Leonard
    "Grand Hotel Europa" 2018 ISBN 978-90-295-2622-7 pagina 11
  2. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be