afboeken
- af·boe·ken
- samenstelling van af en boeken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afboeken |
boekte af |
afgeboekt |
zwak -t | volledig |
afboeken [1]
- het waardeverlies van een bezit in de boeken opnemen
- Onder druk van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) werd het register op 1 januari 2016 opgericht als een „gedegen zelfreguleringshuis van en voor de taxateur”. Foute taxaties vormen een groot risico voor de branche en de belastingbetaler volgens de toezichthouders. Neem SNS Reaal, dat tijdens de crisis 2,8 miljard euro moest afboeken op haar vastgoedtak en genationaliseerd moest worden. [2]
- Het woord afboeken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afboeken" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be