• ac·ti·vum
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bedrijvende vorm’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord activum activa
verkleinwoord

het activumo

  1. bedrijvende vorm, het actief
    • De zin De tas wordt door Jan gedragen in is het activum Jan draagt te bal. 
    • Het is lang geleden dat ik op het gymnasium heb gezeten, maar ik meen me toch te kunnen herinneren dat er een middel is om te controleren of iets een lijdend voorwerp is, namelijk door de zin van het activum in het passivum om te zetten. Dus: je zou van ‘hij lachte zich dood’ moeten kunnen maken : ‘hij wordt door hem dood gelachen’. Dat klinkt niet echt goed. [3] 
  2. een bezitting van een bedrijf
    • Elke zelfhulpboek om rijk te worden zal hetzelfde zeggen: probeer bezit te krijgen, dat is de basis van rijkdom. „Als je iets bezit, is het van jou. Je hebt daar eigendomsrecht op, het exclusieve recht om iets te gebruiken, om er geld mee te verdienen en om anderen te weerhouden daar geld aan te verdienen. Oftewel: een mini-monopolie op een activum.” Denk niet alleen aan fysiek bezit, zoals een goudmijn of oliebron. Je kunt ook denken aan intellectueel eigendom. Wilkin: „Driekwart van de grootste fortuinen zijn (ten minste ten dele) te danken aan assetmanagement of intellectueel eigendom.” [4] 
66 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[5]