achterhand
- Geluid: achterhand (hulp, bestand)
- ach·ter·hand
- samenstelling van achter en hand
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterhand | achterhanden |
verkleinwoord | achterhandje | achterhandjes |
- (anatomie) het gedeelte van een hand bij de pols
- (sport) een achterwaartse slag met bijv. een tennisracket
- Zijn slagen met de achterhand zijn niet zo goed als die met de voorhand.
- (paardrijden) het achterste gedeelte van een paard
- De achterhand van een rijpaard bevindt zich achter de handen van de ruiter.
- [3] achtergestel
- Het woord achterhand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.