accrocher
- Afgeleid van croc “haakje” met het voorvoegsel a- en met het achtervoegsel -er, aangetroffen vanaf de 12e eeuw. [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
accrocher |
accrochais |
accroché |
eerste groep | volledig |
accrocher
- overgankelijk aanhaken, haken (in alle betekenissen)
- overgankelijk (figuurlijk) ophouden, opschorten
- overgankelijk (figuurlijk) aan de haak slaan
- onovergankelijk blijven kleven, blijven plakken
- overgankelijk(luchtvaart) (een ander vliegtuig) haken, aanvallen
- ↑ Weblink bron accrocher in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr