• abri·ko·zen·jam
enkelvoud meervoud
naamwoord abrikozenjam abrikozenjams
verkleinwoord

de abrikozenjamv / m

  1. zoet broodbeleg gemaakt met abrikozen
    • Wellicht een beetje cliché, maar wie in Wenen is hoort sachertorte te eten bij Hotel Sacher. Na het proeven van de donkere chocoladetaart, met een laagje abrikozenjam en ganache durven we die stelling niet te betwisten. Het is de 6,50 euro per punt waard.[2] 
    • Snijd de appel in schijfjes en leg deze in overlappende cirkels over de rozijnen. Strooi de suiker eroverheen en schuif de appeltaart voor 45 minuten in de oven. Bestrijk de appeltaart tot slot met de abrikozenjam.[3]