abortus
- abor·tus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘ontijdige geboorte, miskraam’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abortus | abortussen |
verkleinwoord | abortusje | abortusjes |
de abortus m
- (medisch) een opzettelijk afgebroken zwangerschap, abortus provocatus
- Zij liet een abortus plegen.
- ▸ Ze waren allebei linksradicalen geweest in hun jeugd in Duitsland, Christa had zelfs jarenlang seksuele voorlichting gegeven aan de arbeidersklasse in Berlijn, ze had bovendien meerdere abortussen gehad in die jaren.[3]
- ▸ Wordt het abortus? Als we Ingeborg nog onder ons hadden.... nee, dat wordt het niet.[3]
- (medisch) een spontane miskraam
- Een abortus wordt vaak veroorzaakt door ernstige afwijkingen bij de vrucht.
- abortusarts, abortusbeleid, abortusboot, abortusinstituut, abortuskliniek, abortuskwestie, abortuspil, abortusregeling, abortusteam, abortustoerisme, abortuswet
1.
- Het woord abortus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "abortus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "abortus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ abortus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be