• abor·tus
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘ontijdige geboorte, miskraam’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abortus abortussen
verkleinwoord abortusje abortusjes

de abortusm

  1. (medisch) een opzettelijk afgebroken zwangerschap, abortus provocatus
    • Zij liet een abortus plegen. 
     Ze waren allebei linksradicalen geweest in hun jeugd in Duitsland, Christa had zelfs jarenlang seksuele voorlichting gegeven aan de arbeidersklasse in Berlijn, ze had bovendien meerdere abortussen gehad in die jaren.[3]
     Wordt het abortus? Als we Ingeborg nog onder ons hadden.... nee, dat wordt het niet.[3]
  2. (medisch) een spontane miskraam
    • Een abortus wordt vaak veroorzaakt door ernstige afwijkingen bij de vrucht. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]