Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vul·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvulling aanvullingen
verkleinwoord aanvullinkje aanvullinkjes

Zelfstandig naamwoord

de aanvullingv

  1. het aanvullen
    • Eens per jaar kregen we een aanvulling op de encyclopedie om die compleet te houden. 
  2. het bijgevoegde
    • Het gastcollege was een waarde volle aanvulling op het lesprogramma. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be