aanvangsuur
- Geluid: aanvangsuur (hulp, bestand)
- aan·vangs·uur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanvangsuur | aanvangsuren |
verkleinwoord |
het aanvangsuur o
- (tijdrekening) tijdstip dat iets begint
- ▸ Maar ook zij had de wisselvalligheid in het Nederlandse spel geconstateerd. "Soms was het heel goed, maar soms ook heel slecht. Ik heb daar nog geen verklaring voor. Maar ik ga zeker niet de schuld zoeken bij het vroege aanvangsuur."[1]
- ▸ De speciale eurotop vandaag - gezien het aanvangsuur laat in de middag meer een langdurig diner - wordt ronduit zware kost voor de disgenoten. Er ligt veel op hun bord: het opgeven van soevereiniteit, een nieuw meganoodfonds (500 miljard euro) voor zwakke eurolanden en bovenal behoud van de welvaart.[2]
- Het woord aanvangsuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Nipte zege hockeysters op Japan” (31-07-2012), NOS
- ↑ Weblink bron Mark Peeperkorn“Prinsjesdagstukken gaan voortaan eerst langs Brussel” (11-03-2011), Tubantia