• aan·schou·we·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aanschouwelijk aanschouwelijker aanschouwelijkst
verbogen aanschouwelijke aanschouwelijkere aanschouwelijkste
partitief aanschouwelijks aanschouwelijkers -

en

aanschouwelijk

  1. helder voorgesteld.
     De bloederige tragische verhalen die overal op de Peloponnesos in theaters aanschouwelijk werden gemaakt, gingen over inschattingsfouten, blinde vlekken, onmatige temperamenten en koppige karaktertrekken waardoor het leven van bekwame en bewonderenswaardige mensen werd ontwricht.[1]
     Corona is snel, dramatisch en aanschouwelijk, meetbaar wat de gevolgen betreft.[2]
  2. (onderwijs) onderwijs waarbij de leerlingen aanschouwen.
97 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact  , ISBN 9789045045979
  2. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be