aanlopen
- aan·lo·pen
- samenstelling van aan vz en lopen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanlopen |
liep aan |
aangelopen |
klasse 7 | volledig |
aanlopen
- ergatief duren
- Het was al tegen sluitenstijd aangelopen.
- ergatief in botsing komen met een staand voorwerp
- Hij liep tegen de punt van de tafel aan en bezeerde zich danig.
- ergatief komen ~: ongewild ergens arriveren
- Deze poes is hier vorige maand aan komen lopen.
- ergatief van een motor e.d.: enigszins verkeerd lopen waardoor grote wrijving of blokkering veroorzaakt wordt
- Zo te horen loopt er iets aan!
- ergatief rood/blauw ~ een bepaalde kleur krijgen van opwinding of koude
- Na de akelige opmerking liep hij helemaal rood aan.
- ▸ De schaamte én gereserveerdheid verdwenen met de felle ademstoot die aan haar longen ontsnapte. Ze had het gevoel dat ze rood aanliep.[1]
- ergatief ~ bij terloops bezoeken
- We zijn even bij haar aangelopen.
- overgankelijk varend bezoeken
- Beide havensteden werden aangelopen tijdens de rondvaart.
de aanlopen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord aanloop
- Het woord aanlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanlopen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be