aanhef
- aan·hef
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanhef | aanheffen |
verkleinwoord | aanhefje | aanhefjes |
de aanhef m
- begin (muziekstuk)
- begin (boek of gedicht)
- begin (van een rede)
- onderdeel van een brief waarin de schrijver de geadresseerde aanspreekt
1.
4. aanspreking aan het begin van een brief
vervoeging van |
---|
aanheffen |
aanhef
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanheffen
- ... dat ik aanhef.
- Het woord aanhef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanhef" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be