• aan·hef
enkelvoud meervoud
naamwoord aanhef aanheffen
verkleinwoord aanhefje aanhefjes

de aanhefm

  1. begin (muziekstuk)
  2. begin (boek of gedicht)
  3. begin (van een rede)
  4. onderdeel van een brief waarin de schrijver de geadresseerde aanspreekt
vervoeging van
aanheffen

aanhef

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanheffen
    • ... dat ik aanhef. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be