• aan·grij·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aangrijpen
greep aan
aangegrepen
klasse 1 volledig

aangrijpen

  1. overgankelijk met kracht aanpakken
    • De lakse agent werd door de boze vrouw aangegrepen. 
  2. aanvallen.
  3. hevig ontroeren
    • Het gedicht over haar overleden vader greep haar heel erg aan, zodat ze heel erg moest huilen 
     Maar de waarheid was dat het verhaal van Perry Zuidam haar erg had aangegrepen.[1]
     Maar wat moet het opwindend zijn geweest, die dag dat de fotograaf langskwam; wat zal de leraar de kinderen streng hebben gemaand de man met zijn ongebruikelijke apparaat niet te storen - en wat zal de neiging groot zijn geweest om te giechelen of een raar gezicht te trekken, ook al zou je meteen daarna met het rietje hebben gekregen. Maar wat ons nog het meest aangrijpt, is de gehoorzaamheid die je hier ziet.[2]

De gelegenheid aangrijpen.

  1. Van de gelegenheid gebruik maken wanneer die zich voordoet.
    • De student greep de herkansing van het examen met beide handen aan, daardoor had hij toch nog een kans zijn diploma op tijd te halen. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]