aaneenbinden
- Geluid: aaneenbinden (hulp, bestand)
- IPA: / anˈenbɪndə(n) / (4 lettergrepen)
- aan·een·bin·den
- samenstelling van aaneen en binden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aaneenbinden |
bond aaneen |
aaneengebonden |
klasse 3 | volledig |
aaneenbinden
- overgankelijk met touw of koord bundelen
- Hij had de schoenen paarsgewijs met de veters aaneengebonden.
- wederkerend aan elkaar vastbinden (ook fig.)
- Momenteel is er een klein groepje landen dat zich nauw aaneenbindt.
1. bond aaneen
- Het woord 'aaneenbinden' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.