naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
aanbesteden aanbesteed
aanbesteding
  • aan·be·ste·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbesteden
besteedde aan
aanbesteed
zwak -d volledig

aanbesteden

  1. overgankelijk uitvoering opdragen aan een uitgekozen aannemer
    • Wij zullen dit aanbesteden aan het CIZ. 
  2. overgankelijk aan aannemers de kans geven om uitgekozen te worden voor een werk of levering
    • Is de totale waarde minder, dan mag ook enkelvoudig onderhands aanbesteed worden. 
  3. overgankelijk geld besteden om een bepaald doel te bereiken
    • Een aanbesteed bedrag. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be