Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Schti·cher
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Schticher der Schticher Schticher die Schticher
datief me Schticher em Schticher Schticher de Schticher
accusatief en Schticher der Schticher Schticher die Schticher

Zelfstandig naamwoord

Schticher, m

  1. (zoötomie) angel, stekel
    «Die Hannschlang, so es gsaat waar, hot en vergifdete Hann odder Schticher uff ihre Schwanz.»
    Van de hoornslang wordt gezegd dat hij een vergiftigde hoorn of stekel op zijn staart heeft.
  2. (plantkunde) doorn
  3. (techniek) prikkel (bijv. als deel van het woord prikkeldraad)
Opmerkingen