enkelvoud meervoud
thorn thorns

thorn

  1. (plantkunde) doorn, stekel
  2. (plantkunde) doornstruik
  3. (figuurlijk) voortdurende oorzaak van ergernis
  4. (taalkunde) benaming voor het teken Þ, dat in sommige Germaanse talen een th-klank weergeeft