Nederlands

 
doornstruik
Uitspraak
Woordafbreking
  • doorn·struik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doornstruik doornstruiken
verkleinwoord doornstruikje doornstruikjes

Zelfstandig naamwoord

de doornstruikm

  1. (plantkunde) een houtige plant zonder stam met veel stekelige doornen aan de takken
     De 25-jarige held van Jamaica zorgde 3 jaar geleden voor iets meer ophef in zijn land, toen hij met zijn BMW over de kop vloog en in een greppel belandde. Bolt kon toen ook zonder letsel uit de auto stappen. Hij had slechts last van zijn voet, waarmee hij bij het uitstappen in een doornstruik trapte.[2]
     Lichtminnende gewassen zoals meidoorn en vlier kwamen echter wel in grote[n] getale op langs de grenzen van de weitjes. Deze stekelige doornstruiken dienden op hun beurt weer als een natuurlijk prikkeldraad, waardoor het vee niet kon afdwalen. Zo ontstond een uniek heggenlandschap, dat zich in het voorjaar hult in een geurige witte waas van mei- en sleedoornbloesem.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Bolt ongedeerd bij verkeersongeval” (10-06-2012), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Sarah van der Maas
    “Dwalen door het heggenlandschap” (14 mei 2021), Reformatorisch Dagblad