Russisch-orthodox

  • Rus·sisch-or·tho·dox
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Russisch-orthodox Russisch-orthodoxer Russisch-orthodoxt
verbogen Russisch-orthodoxe Russisch-orthodoxere Russisch-orthodoxte
partitief Russisch-orthodox Russisch-orthodoxers -

Russisch-orthodox

  1. (religie) van, volgens de leer van de Russisch-orthodoxe kerk, een oosters kerkgenootschap met aanhangers in en buiten Rusland aangevoerd door het Patriarchaat Moskou met als hoogste leider kerkvorst Kirill
    • Russisch-orthodoxe geestelijken in Amsterdam verlaten kerk van Moskou. [1]