Playmobil

Nederlands

1. Een kerststal gemaakt met Playmobil.

Uitspraak

• Geluid:  Playmobil    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈplemoˌbil / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• Play·mo·bil

Woordherkomst en -opbouw

• van Duits "Playmobil" in 1974 als merknaam vastgelegd, gevormd uit Engels play en Duits mobil

	enkelvoud	bezitsvorm	meervoud
naamwoord	Playmobil	Playmobils
verkleinwoord		-

Eigennaam

Playmobil

1. (speelgoed) speelgoed, in de vorm van verschillende kunststof poppetjes met bijbehorende accessoires

   • De jongen brak ook het hart van zijn vader met zijn verlanglijstje voor Kerstmis. ,,Hij zei dat hij graag Playmobil wilde en andere cadeautjes. ‘Maar het meest van al wil ik mama terug.’ En daarmee kan ik hem niet helpen”, vertelt de man, die er nu een tijdje tussenuit gaat op zijn werk.  
   • Dit jaar maakt ze opnieuw zoveel mogelijk kerstpakketten voor gezinnen of alleenstaanden die net buiten de doelgroep van de Voedselbank vallen. Hoeveel? Dat is afhankelijk van de donaties die ze krijgt. Miranda is alweer druk bezig om alles voor elkaar te krijgen. Een doosje Playmobil, kortingskaarten voor de Winter Waarbeek. Maar ook bedrijven waaronder de Zuivelhoeve Hengelose Esch en Patrick’s Kaasboetiek hebben haar wat toegezegd.  

Gangbaarheid

• Het woord 'Playmobil' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "Playmobil" herkend door:

Sjabloon:Leesonderzoek-2013/Playmobil/nl %	van de Nederlanders; [[Categorie:Prevalentie Nederland Sjabloon:Leesonderzoek-2013/Playmobil/nl %]]
Sjabloon:Leesonderzoek-2013/Playmobil/vl %	van de Vlamingen. [[Categorie:Prevalentie Vlaanderen Sjabloon:Leesonderzoek-2013/Playmobil/vl %]]

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.