• Ma·caus
  • afgeleid van Macau met het achtervoegsel -s
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Macaus Macauser Macaust
verbogen Macause Macausere Macauste
partitief Macaus Macausers -

Macaus

  1. (demoniem) op Macau betrekking hebbend
     Toen halverwege de 19de eeuw Hongkong tot bloei kwam en Macaus positie als handelspost in het gedrang raakte, veranderde Macau langzaam maar zeker in één groot casino.[1]
ISO 639-3
mzs
bestand
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Macaus - -
verkleinwoord - - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als eigennaam

het Macauso

  1. geen meervoud (taal) creooltaal op basis van het Portugees, gesproken door tientallen mensen in of uit Macau
    • De Unesco beschouwt het Macaus als een bedreigde taal. 
  1.   Weblink bron
    Bas Heijne
    “Roversnest, gokkersparadijs” (25 september 1999) op nrc.nl