• Land·bouw·schap
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Landbouwschap Landbouwschaps -
verkleinwoord - - -

Landbouwschap o

  1. (regering) (landbouw) (historisch) (Nederland) van 1954 tot 2000 bestaand zelfbesturend overheidslichaam dat alle agrarische bedrijvigheid omvatte
     In de praktijk lag het werkterrein van het Landbouwschap vooral op belangenbehartiging en op samenwerking tussen de dragende landbouw- en landarbeidersorganisaties.[1]
     Het Landbouwschap waardoor boeren, landarbeiders en agro-industrie met één verhaal naar buiten konden komen, is afgebroken.[2]
  1.   Weblink bron
    Mari Smits
    “Het Landbouwschap (recensie)” (14 augustus 2013) op marismits.nl
  2.   Weblink bron
    Jan Douwe van der Ploeg geciteerd doorFrank Vermeulen
    “De stelling van Jan Douwe van der Ploeg: Melkprotest is symptoom van verval van een ooit machtige sector” (3 oktober 2009) op nrc.nl