Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Großbäcker

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Grob·bä·cker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
nominatief der Grobbäcker die Grobbäcker
genitief des Grobbäckers der Grobbäcker
datief dem Grobbäcker den Grobbäckern
accusatief den Grobbäcker die Grobbäcker
Naar frequentie zeldzaam

Zelfstandig naamwoord

Grobbäcker, m

  1. (verouderd), (beroep) roggebakker (een bakker van roggebrood)
    «Grobbäcker haben das Recht, Roggenbrod zu backen und zu verkaufen.»
    Roggebakkers hebben het recht roggebrood te bakken en te verkopen.
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen