Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rog·ge·bak·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roggebakker roggebakkers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de roggebakkerm

  1. (beroep) (geschiedenis) iemand die roggebroden bakt
    • In ons dorp laten veel huisvrouwen aan het begin van de vorige eeuw hun eigen gemaakte [sic!] roggebroden, die ze op planken naar de bakker sjouwen, bakken door roggebakker Blanken aan het Oosteinde. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen