Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: gouden eeuw


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Gou·den Eeuw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Gouden Eeuw -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de Gouden Eeuwv

  1. (geschiedenis) (Nederland) 17e eeuw, de periode van de Nederlandse geschiedenis, waarin de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als voorganger van het huidige Nederland een vooraanstaande positie in Europa en de wereld bekleedde en die door een grote bloei op het gebied van handel, wetenschap en kunsten gekenmerkt werd.
     De uitdrukking gulden of gouden eeuw was al in gebruik voordat de Gouden Eeuw goed en wel op gang was gekomen.[2]
     Hoeveel schilderijen zouden er in Nederland in de zeventiende eeuw vervaardigd zijn? De schattingen lopen uiteen: minstens één miljoen werken, maar misschien waren het er wel tien miljoen. (…) „Bijna iedereen had schilderijen, het was in de mode”, zegt kunsthistoricus Angela Jager, die vrijdag 3 juni in Amsterdam promoveerde op schilderijen van dertien in een dozijn, uit de Gouden Eeuw.[3]
  2. (mythologie) veronderstelde bloeiperiode in de klassieke mythologie
      Sy is al vaal en loof door 't bekennent bedryven
    Des Hollanders ghemaeckt: Doch om des Wijsheyts Vin
    Blijft Athenen den naem, en Hollandt het ghewin,
    Soo dat nu weder is de Goude Eeuw ghekomen,
    Van onghekreuckte Deucht en Wijsheyt uytghenomen,
    Die d'Ouden seyden dat voor haar langh was vergaan
    [4]
Opmerkingen
  • De term "gouden eeuw" kan ook als algemene aanduiding voor een bloeiperiode worden gebruikt; in dat geval schrijven we het met een kleine letter.

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ewoud Sanders
    “Een Gouden Eeuw duurt soms zeven jaar” (17 september 2019) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Berthold van Maris
    “In de Gouden Eeuw had iedereen een ‘slecht landschapje’ hangen” (7 juni 2016) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    n.n.
    “Vlaerdings redenrijck-bergh” (1617), Kornelis Fransz., Amsterdam