• Ge·hen·na
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Gehenna Gehennas -
verkleinwoord - - -

Gehenna o, v / m

  1. (religie) plaats waar zondaars na hun dood worden gestraft (zie Matt. 5:22,29,30, 10:28, 18:9, 23:15,33 Marc. 9:43,45,47 Luc. 12:5, Jak. 3:6)