• Dau·we·mil·lich
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Dauwemillich die Dauwemillich - - - - - -
datief re Dauwemillich der Dauwemillich - - - - - -
accusatief en Dauwemillich die Dauwemillich - - - - - -

Dauwemillich, v, geen meervoud

  1. (dierkunde) een melkachtige vloeistof die wordt geproduceerd in de krop van duiven en andere vogels en aan de jongen wordt opgevoerd