Bijbels
Niet te verwarren met: bijbels |
- Bij·bels
- afgeleid van Bijbel en met het achtervoegsel -s, geschreven met een hoofdletter volgens spellingregel 16.P
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | Bijbels | Bijbelser | Bijbelst |
verbogen | Bijbelse | Bijbelsere | Bijbelste |
partitief | Bijbels | Bijbelsers | - |
Bijbels
- (religie) uit, volgens of met betrekking tot de Bijbel
- Nederlandse uitdrukkingen gaan vaker op Bijbelse voorbeelden terug dan mensen zich realiseren.
- ▸ „Dit is de koele realiteit”, zegt Wallen. „Ik zeg dit niet uit hoogmoed, ik zeg het niet uit arrogantie, ik zeg het als een Bijbels feit.” Hij wipt op de bal van zijn voet, op het ritme van zijn zinnen. „Niet iedereen hoort bij de familie van God. Niet iedereen gaat naar de hemel. Niet iedereen zal gered worden.”[1]
- bijbels (in de officiële spelling van 1955 tot 2006)
- Het woord Bijbels staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Bas Blokker“Hier, in Napoleon, Ohio, nam Trump de onmacht weg” (13 maart 2020) op nrc.nl