• Baam·mes·ser
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Baammesser es Baammesser Baammesser die Baammesser
datief me Baammesser em Baammesser Baammesser de Baammesser
accusatief en Baammesser es Baammesser Baammesser die Baammesser

Baammesser, o

  1. (gereedschap) boomzaag, een lange stok met een gebogen snede of zaagblad, vooral gebruikt voor het snoeien van kleine bomen