Nederlands

 
Éénhands boomzaagje met beugel
Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·zaag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boomzaag boomzagen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de boomzaagv / m

  1. (gereedschap) lange, brede spanzaag om bomen mee door te zagen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be