• Avond·maals·ta·fel
enkelvoud meervoud
naamwoord Avondmaalstafel Avondmaalstafels
verkleinwoord - -

de Avondmaalstafelv / m

  1. verouderde spelling of vorm van avondmaalstafel tot 2006, "tafel voor de viering van het Laatste Avondmaal in een protestantse kerk"
    • Tot de inventaris behoren een maniëristische preekstoel (1621), een Avondmaalstafel (1631), enkele 17de- en 18de-eeuwse herenbanken - waaronder de mogelijk door Jan de Rijk vervaardigde Nijsinghbank met gesneden opzetstuk - en een door P. van Dam gebouwd orgel in een neogotische orgelkast (1907). [2]
  2. (figuurlijk) (religie) (protestantisme) Laatste Avondmaal
    • Uw lichaam met zijn natuurlijke functies, uw huwelijk met z'n natuurlijke dingen, het wordt een zaak Gods. Daar komt de Doop bij en de Avondmaalstafel. Het blijft brood en het blijft wijn. [3]