• Abrill
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Abrill der Abrill
datief me Abrill em Abrill
accusatief en Abrill der Abrill

Abrill, m

  1. (tijdrekening) april
    «In Abrill 1912 hot der bekannte Schiff, der Titanic, en Eisbarrick gedroffe un iss in em Nadd-Atlantik nunnergange.»
    In april 1912 ramde het beroemde schip "Titanic" een ijsberg en zonk in de Noord-Atlantische Oceaan.
Maanden in het Pennsylvania-Duits
Yenner Hanning
Harning
Febrewaar
Febreweri
Matz
Maerz
Marz
Abril
Abrill
Moi Tschunn
Tschuun
Tschulei Aagscht
Aaguscht
Augscht
Auguscht
September Oktower Nofember
November
Dezember
Diesember
Disember
januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december