Oudgrieks

Uitspraak
  • IPA: /kán.tʰa.ros/
Woordherkomst en -opbouw

Onbekend.

Zelfstandig naamwoord

κάνθαρος m

  1. (kevers) mestkever
    «[Βδ.]: οἴμ’, ὡς ἀπολεῖς με τοῖσι σοῖσι κανθάροις[1]
    [Kleon-hater]: Ach wee, zo zal je mij ten gronde richten met die mestkevers van je!
  2. een drinkbeker, voorzien van grote oren
  3. (scheepvaart) een type boot, typisch voor Naxos
  4. (straalvinnigen) zeekarper
  5. een type sieraad, gedragen door vrouwen
Verbuiging
Schrijfwijzen
  • Latijnse transcriptie: kantharos

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Wespen” (422 v.Chr.)