úzwallan
úzwallan
- naar buiten zwalpen
- opborrelen
- uitpuilen
- omhooghkomen, opwellen
- opzwellen
- aanzwellen
- sterk (7, reduplicatie)
- [1-6]: úzspringan
- Middelhoogduits: [1-6]: uzwallen
- Duits: [1]: (verouderd) auswallen
- Duits:
- [1]: herauswallen
- [2]: hervorsprudeln
- [3]: hervorquellen
- [4]: aufwallen
- [5]: aufquellen
- [6]: anschwellen