aanzwellen
- Geluid: aanzwellen (hulp, bestand)
- aan·zwel·len
- samenstelling van aan en zwellen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanzwellen |
zwol aan |
aangezwollen |
klasse 3 | volledig |
aanzwellen
- ergatief toenemen in omvang, luidheid of intensiteit
- De orkaan was inmiddels aangezwollen tot categorie 3.
- ▸ Er was een aanzwellend gebrul te horen, het gezamenlijke gehuil van woeste, gewelddadige mannen die er klaar voor waren om zich toe te eigenen wat hun niet toebehoorde.[1]
- ▸ In dat soort situaties had Dora ook bij zichzelf gevoeld hoe agressie kan aanzwellen.[2]
1. toenemen in omvang, luidheid of intensiteit
- Het woord aanzwellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Mitch Albom“De klokkenmaker” (2012), SAGA, ISBN 9788726876796
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186