Telwoord (fao)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027
  • IPA: / ˈɔʰta /

átta

  1. acht



Telwoord (isl)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027
  • Ontleend aan het Oudnoordse woord átta, dat van het Protogermaanse woord *ahtōu komt

átta

  1. acht
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
átta áttaði áttaðum áttað
zwakke
verbuiging
volledig

átta sig

  1. wederkerend geleidelijk begrijpen
  2. wederkerend zijn kalmte herwinnen
  3. wederkerend zich oriënteren
  4. wederkerend begrip opbrengen
Klasse f1
zwak
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   átta     áttan     áttur     átturnar  
genitief   áttu     áttunnar     átta     áttanna  
datief   áttu     áttunni     áttum     áttunum  
accusatief   áttu     áttuna     áttur     átturnar  

átta, v

  1. (spel) (de) acht (van een kaartspel)
  2. (verkeer) (de) acht (van een omnibus)

átta

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van átta