• zu·rig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord zurigheid zurigheden
verkleinwoord

de zurigheidv

  1. (voeding) hoe zuur iets is
    • 1. Hertog Jan Bastaard Cijfer: 7,3 Prijs: €2,77 per liter Alcohol: 2.7% Goudgeel, schuimend en helder als echte pils. Ingetogen qua zoet- en zurigheid. Je moet wel van gember houden. [2] 
  2. (figuurlijk) onvriendelijke, vijandige chagrijnige houding
    • Maak plaats voor humor in plaats van zurigheid. Wens ze komend weekend 'Eid Mubarak', ofwel 'vrolijk Suikerfeest'. Kortzichtige burgers zien dit als een knieval voor de islam. De wijzeren zien dat dit het juiste recept is voor wie meer goed geïntegreerde moslims wil. [3] 
93 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]