• zou·te·loos
  • afgeleid van zout met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zouteloos zoutelozer zouteloost
verbogen zouteloze zoutelozere zoutelooste
partitief zouteloos zoutelozers -

zouteloos

  1. overdrachtelijk: waar alle belangwekkendheid aan ontbreekt
    • Wat een zouteloze uitvoering was dat, zeg. 
78 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be