• zon·dags·rij·der
  • samenstelling van  zondag  en  rijder  met het invoegsel -s-  . De benaming insinueert dat zo'n chauffeur weinig rijervaring heeft, omdat hij/zij enkel zou rijden op vrije dagen.
enkelvoud meervoud
naamwoord zondagsrijder zondagsrijders
verkleinwoord zondagsrijdertje zondagsrijdertjes

de zondagsrijderm

  1. weggebruiker die een vervoermiddel (voornamelijk auto, maar ook bijvoorbeeld paard, bromfiets) met een kennelijk zo gebrekkige rijtechniek gebruikt, dat het erop lijkt alsof hij/zij alleen op vrije dagen voor het plezier wel eens een rustig ritje maakt en verder geen rijervaring in het wegverkeer opbouwt
    • Die zondagsrijder bleef de hele tijd onnodig links rijden.