Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zon·dags·ope·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zondagsopening zondagsopeningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zondagsopeningv

  1. het geopend zijn van winkels en andere voorzieningen op zondag
     De “zondagsopening” in de gemeente Het Hogeland is een gelopen zaak. Alleen de ChristenUnie was er gisteravond in de gemeenteraad tegen.[1]
     De gemeente zegt dat een tweede supermarkt niet open mag, omdat het wettelijk beperkt is tot een bepaald aantal inwoners per gemeente. Gemeenten mogen voor elke 15.000 inwoners één supermarkt een zondagsopening gunnen. Veendam telt 28.000 inwoners, dus twee supers op zondag open is niet mogelijk. De gemeente koos voor de Jumbo en niet voor AH.[2]
      Natuurlijk kan het Comité der tentoonstelling doen, wat het verkiest, in zake zondagsopening of zondagssluiting, maar men heeft ’t recht te eischen, dat het althans strikt logisch te werk ga.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “ChristenUnie staat alleen in verzet tegen zondagsopening winkels” (26-12-2020), Winsum Nieuws.Nl
  2.   Weblink bron “Eigenwijze AH Veendam op last van gemeente gesloten” (03-07-2011), Tubantia
  3.   Weblink bron Engelsche brieven. in: Het Vaderland  , jrg. 16 nr. 109 (8 mei 1884), M. Nijhoff / C.A. van Reyn, 's-Gravenhage, p.1 kol. 5