zijkapel
  • zij·ka·pel
enkelvoud meervoud
naamwoord zijkapel zijkapellen
verkleinwoord

de zijkapelv / m

  1. een kleine gebedsruimte aan de zijkant van een kerkgebouw
    • In een zijkapel heeft Toorop een aantal beeldschone, etherische blauwe tegeltableaus gemaakt waarop zijn vrouw, zijn dochter Charley en hijzelf – als geest – figureren. [2] 
    • Tijdens de uitvoering van Spire kan het publiek van de ene sonische ervaring naar de andere wandelen. In Genève speelde Jeck bijvoorbeeld in de crypte van de kerk en Fennesz in een kleine zijkapel. De geluiden die de omgeving bedoeld of onbedoeld toevoegt, zijn onderdeel van de muzikale beleving. [3] 
    • Om half zes ’s avonds bezoek ik de evensong van de parochianen van de kathedraal van Winchester, voorheen de hoofdstad van Engeland. Het mooiste onderdeel van ’s werelds langste middeleeuwse kathedraal is het retrochoir, nog achter het koor, 170 meter van de hoofdingang. Alleen al de tegelvloer uit 1260 is de reis waard. Ik nam plaats in een twaalfde-eeuwse zijkapel, omdat het retrochoir bij optredens gesloten is voor toeristen. Ik was de enige toehoorder. [4] 
87 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]