• zen
  • Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘vorm van het boeddhisme’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1934 [1]
  • van het Japans
enkelvoud meervoud
naamwoord zen -
verkleinwoord - -

de zenm

  1. (filosofie) vorm van boeddhisme die sterk de nadruk legt op concentratie-meditatie
    • Toen ik de volgende morgen om halfzeven de trappen van het metrostation Belleville afliep, aan alle kanten ingeklemd door collega's, bedacht ik dat ik me moest laten gaan. Alle ik uit mezelf laten lopen. Het individu loslaten. Zen. Ga op in de massa. [2] 
     Het is prachtig om lekker zen boven op de berg mooie voornemens te maken, maar hoe voer je die in het dagelijkse leven uit? Thuis probeerde ik bijvoorbeeld minder afwezig en met mijn gedachten bij mijn werk te zijn.[3]
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. "zen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 115
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


zen m

  1. (spreektaal) neus
    «Francis, c'est un drogué qui sniffe et kiffe son zen dans un pot de colle.»
    Francis is een junk die snuift en zijn gok graag in een pot lijm steekt. [1]
  2. (spreektaal) kalm, sereen
    «Soyons zen, restons zen
    Laten we kalm zijn en kalm blijven. [1]