• zelf·vol·daan·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfvoldaanheid zelfvoldaanheden
verkleinwoord

de zelfvoldaanheidv [1]

  1. al te grote tevredenheid met zichzelf
     Bescherm u tegen zelfvoldaanheid: Waar er tot voor kort nog een serieuze vrees bestond voor een wereldwijde economische recessie, lijkt deze angst inmiddels verdwenen. Waar de Amerikaanse economie doorstoomt lijken de economieën van Europa en China zich mondjesmaat te herstellen. De Amerikaanse werkloosheid is historisch laag en die in Europa daalt.[2]
     Hij praat over de Vlaamse zelfvoldaanheid die hij beu was. Het racisme waarmee over Walen wordt gesproken. Zelfs een premier durft te zeggen dat Walen intellectueel niet in staat zijn Nederlands te leren.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    MARTINE HAFKAMP
    “Bescherm u tegen zelfvoldaanheid” (14 mei 2019), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “Twee schoenendozen vol souvenirs” (13/08/2010), HP de Tijd