zelfgenoegzaamheid
- zelf·ge·noeg·zaam·heid
- samenstelling van zelf en genoegzaamheid
- afgeleid van zelfgenoegzaam met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfgenoegzaamheid | zelfgenoegzaamheden |
verkleinwoord |
de zelfgenoegzaamheid v
- meestal tevreden zijn over zichzelf en diens handelingen
- De mate van zelfgenoegzaamheid van die politicus was stuitend.
- Het woord zelfgenoegzaamheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.