zeeweegbree
  • zee·weeg·bree
enkelvoud meervoud
naamwoord zeeweegbree zeeweegbreeën
verkleinwoord

de zeeweegbreev / m

  1. (plantkunde) Plantago maritima   een plant die groeit in schorren en kwelders, strandvlaktes achter de zeereep, langs zeedijken, in zilte gras- en rietlanden en in wegbermen
     Even later stuit Sinke op zeeweegbree. „Deze plant gedijt goed bij brak water. En dat is hier het geval. Je zit hier precies tussen het zoete water van de Schelde in België en het zoute water van de Noordzee.”[2]
     Het Verdronken Land van Saeftinghe Brak water, schorren, slikken, stroomgeulen, kreken, kortarige zeekraal, lepelblad, zeeweegbree, spiesbladige melde, zilte rus, Engels slijkgras, zeebies: kan het zilter?[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Gerco Verdouw
    “Zeeuwse natuurliefhebber houdt van schorren en slikken” (25-09-2012), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Reisbureau Zeeweegbree, spiesbladige melde en zilte rus” (27 december 2008), de Volkskrant