zeedag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zee·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zee en dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeedag | zeedagen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de zeedag m
- (juridisch) al dan niet aaneengesloten tijdvak van in totaal 24 uur, waarin een vissersvaartuig niet in een Nederlandse haven ligt[1]
- Het aantal zeedagen van een vissersvaartuig is aan wettelijk beperkingen onderhevig.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.al dan niet aaneengesloten tijdvak van in totaal 24 uur, waarin een vissersvaartuig niet in een Nederlandse haven ligt
Gangbaarheid
- Het woord zeedag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeedag" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Zeedagenregeling 1999
blz 242 Wetgevingsbundel Nederlands economisch recht
B.Hessel
Kluwer, 1999 ISBN 9027151474, ISBN 9789027151476 - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be